In dit thema herhalen we de werkwoordstijden.
Past perfect
Gebruik Om een handeling of situatie te beschrijven die plaats vond vóór een bepaald moment in het verleden.
Vorm –> bij regelmatige werkwoorden: had werkwoord + -ed –> bij onregelmatige werkwoorden had + de vorm die hoort bij het voltooid deelwoord van het werkwoord (zie onregelmatige werkwoorden, 3e rij)
Voorbeeld
I had worked
You had worked
He/She/It had worked
We had worked
They had worked
Ik had gewerkt
Jij/u had gewerkt
Hij/Zij/Het had gewerkt
Wij hadden gewerkt
Jullie hadden/u had gewerkt
Zij hadden gewerkt
I had eaten
You had eaten
He/She/It had eaten
We had eaten
They had eaten
Ik had gegeten
Jij/u had gegeten
Hij/Zij/Het had gegeten
Wij hadden gegeten
Jullie hadden/u had gegeten
Zij hadden gegeten
Fill in the correct form om the verb. Choose between Simple Past and Past Perfect.
I can't believe I (to get) that apartment. I (to submit) my application last week, but I didn't think I had a chance of actually getting it.
When I (to show) up to take a look around, there were at least twenty other people who (to arrive) before me.
Most of them (to fill out, already) their applications and were already leaving. The landlord said I could still apply, so I did.
I (to try) to fill out the form, but I couldn't answer half of the questions.
They (to want) me to include references, but I didn't want to list my previous landlord because I (to have) some problems with him in the past and I knew he wouldn't recommend me.
I (to end) up listing my father as a reference.
It was total luck that he (to decide) to give me the apartment.
It turns out that the landlord and my father (to go) to high school together.
He decided that I could have the apartment before he (to look) at my credit report. I really lucked out!
Geef hieronder aan welke onderdelen bij het afdrukken of exporteren meegenomen dienen te worden.