Sparen is het niet uitgeven van geld. Als je spaart, kun je nu minder kopen, maar straks meer. Je kunt sparen met een doel: je weet waar je spaargeld voor bestemd is. Je kunt ook sparen uit voorzorg: je weet dan nog niet waarvoor je spaart.
Lenen is het geld van een ander gebruiken. Als je geld tekort komt, kun je geld lenen. Je moet het geld dat je leent terugbetalen. Je noemt dat aflossen Als je leent, kun je nu meer kopen, maar straks minder. Als je geld wilt lenen, kan dat van iemand die je kent. Maar je zou ook naar een bank kunnen gaan om geld te lenen.
Maak de volgende oefeningen.
Mischa spaart per maand € 20,-. Hij heeft geen idee wat hij met z'n spaargeld gaat doen; hij vindt het handig om wat achter de hand te hebben.
Wat klopt?
Micha spaart met een doel.
Micha spaart uit voorzorg.
Lees de volgende zinnen. Klik steeds op het juiste antwoord.
a Sparen - lenen is het geld van een ander gebruiken.
b Je moet het geld dat je leent terugbetalen. Je noemt dat storten - aflossen .
c Als je leent, kun je nu meer - minder kopen, maar straks meer - minder .
Als je geld leent, kun je nu meer kopen, maar straks minder.
Leg uit.
Geef hieronder aan welke onderdelen bij het afdrukken of exporteren meegenomen dienen te worden.