Niet ingelogd
Leuk dat je aan de slag gaat. Je kunt hier gewoon oefenen. Dat mag iedereen.
Maar je bent niet ingelogd, dus je gegevens worden niet opgeslagen.
Doet je school mee, dan kun je hier inloggen.
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit zestien vragen. Probeer ze allemaal goed te beantwoorden.
Klik op de volgende link om te beginnen:
1
Bloed bevat witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Welke functie hebben de rode bloedcellen?
2
Bloed bevat witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Welke functie hebben de witte bloedcellen?
3
Bloed bevat witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes.
Welke functie hebben de bloedplaatjes?
4
Naast bloedcellen bestaat het bloed uit bloedplasma.
Welke van de volgende functies past bij het bloedplasma?
5
Welke afbeelding laat rode bloedcellen zien?

6
Waar of niet waar?
Bloedplasma bestaat grotendeels uit water.
7
Waar of niet waar?
Bloed vervoert onder andere voedingsstoffen, zuurstof en koolstofdioxide.
8
Waar of niet waar?
In het bloed zitten evenveel witte als rode bloedcellen.
9
Waar of niet waar?
Sommige witte bloedcellen kunnen door een haarvatwand heen kruipen.
10
Bloed bestaat uit verschillende bestanddelen.
Welk bestanddeel wordt met 1 aangegeven?

11
Bloed bestaat uit verschillende bestanddelen.
Welk bestanddeel wordt met 4 aangegeven?

12
In de afbeelding zijn 4 soorten bloedbestanddelen weergegevn.
Welke stof/functie hoort bij bestanddeel 1?

13
In de afbeelding zijn 4 soorten bloedbestanddelen weergegevn.
Welke stof/functie hoort bij bestanddeel 2?

14
In de afbeelding zijn 4 soorten bloedbestanddelen weergegeven.
Welke stof/functie hoort bij bestanddeel 3?

15
In de afbeelding zijn 4 soorten bloedbestanddelen weergegevn.
Welke stof/functie hoort bij bestanddeel 4?

16
Je krijgt een wondje. Wat gebeurt er?
Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde.
1 Bloed stroomt uit een wond.
2 Rode bloedcellen blijven in het netwerk hangen.
3 Bloedplaatjes en cellen op de wondrand activeren de bloedstolling.
4 Fibrinogeen wordt omgezet in fibrinedraden.
5 Er ontstaat een korstje op de wond.