Dominant, recessief, genotype, fenotype, homozygoot en heterozygoot
Voorbeeld 1
In de glastuinbouw worden verschillende typen tomaten geteeld.
Of een tomaat rond of ovaal is wordt erfelijk bepaald.
Het gen voor de ronde vorm R is dominant, het gen voor de ovale vorm r is recessief.
- Er kunnen drie genotypes voorkomen. Welke drie?
- Geef bij ieder genotype ook het fenotype (rond of ovaal).
- Je ziet een ovale tomaat. Is de tomaat homozygoot voor deze eigenschap of juist heterozygoot of kun je dat niet zeggen?
- rr, Rr (of rR) en RR
- rr = ovaal, Rr = rond en RR = rond
- homozygoot; de ovale tomaat heeft twee dezelfde genen rr
Voorbeeld 2
Cavia’s kunnen kortharig (K) of langharig zijn (k).
Het kenmerk voor lang- of kortharig is erfelijk bepaald.
Het gen voor korte haren (K) is dominant.
- Er kunnen drie genotypes voorkomen. Welke drie?
- Geef bij ieder genotype ook het fenotype (kortharig of langharig).
- Je ziet een kortharige cavia. Is de cavia homozygoot voor deze eigenschap of juist heterozygoot of kun je dat niet zeggen?
- kk, Kk (of kK) en KK
- kk = langharig, Kk = kortharig en KK = kortharig
- homozygoot of heterozygoot; de cavia heeft of twee dezelfde genen KK of twee verschillende genen (Kk).