Levensfasen
Een mens doorloopt verschillende levensfasen. Er vindt zowel lichamelijke, geestelijke (denken) als sociale (omgang met anderen) ontwikkeling plaats.
Baby (0 tot 1,5 jaar)
Vlak na de geboorte zijn alleen de reflexen goed ontwikkeld, zoals de zuig-, slik- en grijpreflex. De eerste maanden heet een baby een zuigeling. Een zuigeling krijgt alleen melk omdat zijn darmkanaal vast voedsel nog niet kan verwerken. Een baby went in het eerste levensjaar geleidelijk aan vast voedsel. Een baby leert o.a. zitten, staan, lopen, met zijn voetjes spelen, blokjes oppakken en reageren op andere mensen.
Peuter (1,5 tot 4 jaar)
Een peuter leert o.a. traplopen, tegen een bal schoppen, een torentje bouwen, met een lepel eten en praten.
Kleuter (4 tot 6 jaar)
Een kleuter leert o.a. fietsen, klimmen, tekenen, veters strikken en met andere kinderen spelen.
Schoolkind (6 tot 12 jaar)
Een schoolkind leert o.a. lezen, schrijven en rekenen.
Puber (12 tot 16 jaar)
In de puberteit beginnen de voortplantingsorganen te functioneren en komen de secundaire geslachtskenmerken tot ontwikkeling. De lichaamsbouw verandert en pubers worden zelfbewust.
Adolescent (16 tot 21 jaar)
Een adolescent leert geheel zelfstandig te worden.
Volwassene (21 tot 65 jaar)
Veel volwassenen krijgen kinderen.
Bejaarde (boven 65 jaar)
Veel mensen krijgen op latere leeftijd lichamelijke of geestelijke gebreken en worden hulpbehoevend.