Simple past

Je gebruikt de past simple:

  • om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen.
    Vaak staat er dan een tijdsbepaling in de zin, zoals: yesterday, last week, two months ago, when I was younger, in 1995.
  • als je een vraag stelt over iets dat in het verleden gebeurd is en die begint met het woordje: when

Je maakt de past simple door '-ed' achter het werkwoord te zetten.

Voorbeelden:

  • I worked
  • you lived
  • he, she, it watched
  • we walked
  • you talked
  • they cycled