Simple past
Om te vertellen dat iets in het verleden gebeurd is, gebruik je de (simple) past of past tense. Bij regelmatige werkwoorden maak je de simple past door een '-d' of '-ed' achter het hele werkwoord te plaatsen. Er zijn uitzonderingen op deze regel. Dat zijn de onregelmatige werkwoorden (zie ook het onderdeel werkwoorden).
Voorbeelden (regelmatige werkwoorden):
- I love - I loved.
Ik hou van - Ik hield van.
Een werkwoord dat eindigt op '-y' krijgt '-ied' in de verleden tijd.
- We carry - We carried.
We dragen - We droegen.
Soms moet je de letter aan het eind van het woord verdubbelen.
- They stop - They stopped
Zij stoppen - Zij stopten.