Present perfect

Om duidelijk te maken dat iets in het verleden is begonnen, maar nog niet is afgelopen, gebruik je de present perfect (voltooid tegenwoordige tijd).
De present perfect bestaat uit: have/has + een voltooid deelwoord.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden maak je door '-ed' achter het werkwoord te zetten. De voltooid deelwoorden van de onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm die je uit je hoofd moet leren.

Voorbeelden

  • I have played the piano for five years. - Ik speel al vijf jaar piano.

  • Simon has lived in Amsterdam since 2001. - Simon woont sinds 2001 in Amsterdam.


Ook als je wilt zeggen dat iets in het verleden gebeurd is en het resultaat daarvan nog steeds merkbaar is, gebruik je de present perfect. Het tijdstip waarop het gebeurde is niet belangrijk.

Voorbeelden

  • I have lost my keys. - Ik ben mijn sleutels verloren.

  • He has already paid for it. - Hij heeft er al voor betaald.

  • She has heard that story. - Ze heeft dat verhaal gehoord.


Ook in vraagzinnen en ontkennende zinnen gebruik je have of has plus het voltooid deelwoord.

  Vraagzin Ontkenning
I have lived. Have I lived? I haven't lived
You have lived. Have you lived? You haven't lived.
He has lived. Has he lived? He hasn't lived.
We have lived. Have we lived? We haven't lived.
You have lived. Have you lived? You haven't lived.
They have lived. Have they lived? They haven't lived.