Past continuous
Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat iemand iets in het verleden aan het doen was of dat iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was.
Je gebruikt altijd de verleden tijd van het werkwoord 'to be': was of were.
En je maakt van werkwoord de vorm op '-ing'.
Voorbeelden:
- I was reading a book.
Ik was een boek aan het lezen.
- Lisa was dancing with Jake.
Lisa was met Jake aan het dansen.
- They were cleaning the car.
Zij waren de auto aan het schoonmaken.
Ook in vraagzinnen en ontkennende zinnen kun je de past continuous gebruiken:
|
Vraagzin
|
Ontkenning
|
I was working. |
Was I working? |
I wasn't working. |
You were working. |
Were you working? |
You weren't working. |
He was working. |
Was he working? |
He wasn't working. |
We were working. |
Were we working? |
We weren't working. |
They were working. |
Were they working? |
They weren't working. |