Who, which, that en whose zijn betrekkelijke voornaamwoorden.
Zij verwijzen naar een eerder genoemd woord in de zin, hebben betrekking op een woord dat al eerder genoemd is.
In het Nederlandse gebruiken we ‘die’/ ‘dat’ voor: who, which, that en ‘wiens’ (van wie) voor: whose.

Wanneer gebruik je welk betrekkelijk voornaamwoord?

  • who/that: verwijst terug naar een persoon.
    The man in the middle who is reading a newspaper is my father.
    The man in the middle that is reading a newspaper is my father.
  • which/that: verwijst terug naar dieren of dingen.
    The red car which is coming from the right is going to hit one of the other cars.
    The red car that is coming from the right is going to hit one of the other cars.
  • whose: als je wilt verwijzen naar een bezit bij personen.
    That's the man whose car broke down.

Een verschil met het Nederlands is dat in het Engels het betrekkelijk voornaamwoord ‘that’weggelaten kan worden, als het niet gevolgd wordt door een werkwoord.

Het maakt geen verschil of je zegt:
That’s the girl I met yesterday.
of:
That’s the girl that I met yesterday.

In het Nederlands kun je het betrekkelijk voornaamwoord niet weglaten:
Dat is het meisje dat ik gisteren ontmoet heb.

Je plaatst in de zin voor het betrekkelijk voornaamwoord geen komma.
We kunnen het gedeelte waar het betrekkelijk voornaamwoord mee begint niet weglaten:
The man in the middle who is reading a newspaper is my father.

Als we hier who is reading a newspaper weg zouden laten, dan zouden we niet weten over welke man het precies gaat.