Word order

De woordvolgorde in Engelse zinnen is meestal als volgt:

Wie
onderw.
Doet
gezegde/ww
Wat/Wie
lijdend/meew.vw.
Waar
plaatsbepaling
Wanneer
tijdsbepaling
Billy went to his friend next door five minutes ago
I drink a glass of soda at school every day

 

Bepalingen (van tijd en plaats) staan meestal achteraan maar kunnen ook vooraan staan (dit doe je dan om daar de nadruk op te leggen).

Five minutes ago Billy went to his friend.


De vaste regel is:
Plaats staat altijd voor tijd!

Vragen
Bij vragen begin je niet met het onderwerp maar met een vragend voornaamwoord en/of een (hulp)werkwoord. Daarna pas het onderwerp:

Are you a fool?
Can he speak Spanish?

Bijwoorden (van tijd)
Bijwoorden (bijvoorbeeld; usually, often, completely, quite, etc.) staan meestal ergens midden in de zin:

  • Één werkwoord in de zin = bijwoord voor het werkwoord
  • Enige werkwoord in de zin vorm van to be = na de vorm van to be.
  • Groepje van twee of meer ww = ertussenin.
    Het bijwoord voor het hoofdwerkwoord (en dus na het hulpwerkwoord/de hulpwerkwoorden).