Chromosomen, genen en DNA


Het menselijk lichaam bestaat uit een groot aantal organen. Organen zijn opgebouwd uit weefsels, die weer bestaan uit cellen. Die cellen zorgen ervoor dat het lichaam goed functioneert.

In iedere cel zit een celkern. In de celkern zitten chromosomen. Van elk chromosoom zijn er twee exemplaren. Je spreekt daarom van chromosomenparen. Op elk chromosoom liggen genen. Een gen is een stukje van het chromosoom dat de codes bevat voor een bepaalde erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld de kleur van je ogen of je haar. Er zijn verschillende oog- en haarkleuren mogelijk. Er zijn dus ook meerdere varianten van het desbetreffende gen.

Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen. Ze bestaan uit de stof DNA. In het DNA liggen de codes waarin erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. DNA is de afkorting desoxyribonucleïnezuur.