Verschillende eters
Elk dier moet eten om in leven te blijven. Om hun voedsel te pakken en om te eten hebben dieren bepaalde fysieke kenmerken. Denk aan een specifieke snavel, poten of kiezen. De fysieke kenmerken zijn afgestemd op de voedselkeuze.
Als het voedsel eenmaal in het lichaam is, wordt het voedsel verteert in het verteringsstelsel. Het verteren begint met het kauwen in de mond. In het gebit zijn verschillende tanden en kiezen te herkennen met elk hun eigen functie.
Na vertering kunnen de voedingsstoffen gemakkelijker in het bloed worden opgenomen. De voedingsstoffen komen zo bij alle cellen in het lichaam. In de cellen vindt verbranding plaats en daarbij komt energie vrij. Dus door te eten krijgt een dier energie en kan zo bewegen, waarnemen, enzovoort.
Dieren die planten eten, zijn planteneters ofwel herbivoren.
Dieren die andere dieren eten, zijn vleeseters ofwel carnivoren.
Dieren die zowel planten als dieren eten, zijn alleseters ofwel omnivoren.