Cellen van bacteriën en virussen verschillen van de cellen in je lichaam.
Eén van de verschillen is het verschil in uitsteekels op het celmembraan van de cellen.
Op het celmembraam van jouw cellen zitten allerlei typen uitsteeksels met een eigen taak. Een voorbeeld van zo'n taak is het vervoeren van water of voedsel.
Op het celmembraan van bacteriën en virussen zitten ook uitsteeksels; die uitsteeksels verschillen van de uitsteeksels op het celmembraan van jouw cellen.
Als je geïnfecteerd wordt door een bacterie of virus, krijg je dus cellen binnen met op het celmembraan uitsteeksels die je lichaam niet kent. Die uitsteeksels zetten je afweersysteem aan het werk.
Een uitsteeksel dat afweer oproept, wordt een
antigeen
genoemd. De meeste virussen en bacteriën bevatten gelukkig veel antigenen en roepen dus veel afweer op. Ziekteverwekkers zonder antigenen zijn gevaarlijker; het afweersysteem wordt dan niet actief.